maandag 4 augustus 2014

ademteug.blogspot.nl

Het moet ook op deze blog even vermeldt worden...

Ik heb een nieuwe blog! Een ademteug vol inspiratie en schoonheid, geven, delen en ontvangen.

Lees vooral verder op ademteug.blogspot.nl!


zaterdag 7 december 2013

Hoge verwachtingen

Ik ben bijna elke dag wel in mindere of meerdere mate teleurgesteld in mezelf. Daaraan liggen te hoge verwachtingen van mezelf ten grondslag. Daarnaast ben ik dan teleurgesteld in mezelf dat ik zo vaak teleurgesteld raak, omdat m’n verwachtingen te hoog zijn. Dat het me niet lukt de lat wat lager te leggen, te accepteren dat ik ik ben, met mooie en minder mooie dingen. 

En soms, zoals nu, ben ik het helemaal zat, en word ik boos. En dan niet op mezelf. Dan denk ik; ik kán het blijkbaar niet; mijn te hoge verwachtingen waarmaken. Ik ben geen vogel dus kan niet vliegen.

Maar dan… op wie ben ik dan boos? Op God misschien wel. Want kan Hij er niet voor zorgen dat ik niet steeds te hoge verwachtingen heb? Dat ik leer accepteren? Geeft Hij dan geen kracht aan de zwakken en troost aan de huilenden? Kan Hij niet geven dat ik Zijn waarheid in mijn leven accepteer, in me opneem en ernaar ga leven? Al het goede komt van God… toch?!Dit schrijvende protesteert mijn geweten… want wie ben ik dat ik God op het matje zou roepen bij mij? Ik hoor in mijn hoofd God tegen Job zeggen:  “Wie is het die mijn besluit bedekt onder woorden vol onverstand? (…) Ken jij de wetten van de hemel, kun jij jouw orde aan de aarde opleggen?”

En dat is het hem nu juist! Ik geloof dat God zóveel machtiger is dan alles wat ik ken. Dat Hij de aarde heeft gemaakt door simpelweg te spreken, in al dan niet symbolisch 7 dagen. Dan is mij verlossen van mijn perfectionisme toch een peulenschilletje?Heb ik dan te hoge verwachtingen van God?

Ik weiger te geloven dat God niet almachtig is. Dat Hij niet in staat zou zijn veel meer te doen dan korte metten maken met mijn angst en constante misopvattingen over mijn identiteit. Ik weiger te geloven dat Hij niet met één knip van Zijn vingers de wereld kan verlossen van haar gejammer (en de mijne J). Mijn hoge verwachtingen van Hem heb ik niet zelf bedacht… Hij heeft het zelf gezegd. En God is geen leugenaar, voor zover ik weet.

Dus wat is het dan? Ben ik toch gewoon een zeikerd? Doe ik iets ontzettend verkeerd? Moet ik ophouden met jammeren en me vermannen, harder mijn best doen om mijn hoge lat te bereiken, of mijn verlangens allemaal maar weg te mikken en een soort onverschilligheid kweken? Of is er iets anders wat ik nog over het hoofd heb gezien?

Wat als God me wel van mijn onzekerheden en zwakheden kán verlossen, mij er tot in de kern van overtuigend dat ik Zijn kind ben en geliefde ben… maar dat Hij er voor kiest om Zich, door een voor mij onbekende reden, nog (even) stil te houden?

Is dat omdat de overwinning des te zoeter is als iets bitter is geweest of zout van de tranen? Omdat het des te fijner is om Iemand te zien naarmate Hij langer weg is geweest? Of omdat mijn geduld en geloof des te standvastiger worden naarmate ik in Hem blijf geloven, ook als ik niet gelijk (of zelfs veel langer) zie waar Hij is en wat Hij doet?

Of is het stellen van al deze vragen dom? Een open deur? Is het de eeuwige vraag naar het lijden in deze wereld op kleinere en grotere schaal?

Ik denk (en hoop) dat deze vragen stellen, het huilen, het niet begrijpen en het uitroepen naar God, zo dom nog niet is. Ik denk dat het stellen van deze vragen geen gebrek aan geloof hoeft te zijn, maar een verlangen. Een hoop. Een hoop die nog bestaat, omdat hij nog niet verzadigd is. En eigenlijk… als ik eerlijk ben… ben ik er blij mee dat ik deze vragen stel en blijf stellen. Dat de pijn me raakt. Me niet gevoelloos heeft gemaakt. Ik wil namelijk niet onverschillig worden voor de imperfecties en het lijden in de wereld. Bij mezelf of bij anderen. Ik wil blijven verlangen, worstelen, huilen en uitroepen. Ik wil blijven zoeken.

En eigenlijk wil ik nog véél hogere verwachtingen krijgen van God.

zaterdag 20 april 2013

Stof

Stof. Dat waren we. En dat zullen we ook weer worden als we sterven. Nietig. Niets. Dat spul dat je niet in je huis wilt, dat je wegveegt. De reden om de stofzuiger - het woord zegt het al- er om de zoveel tijd bij pakken. In de bijbel een woord dat meer dan eens terugkomt. In situaties van rouw, verlies, teneergeslagenheid. Zoals in psalm 119: 'Mijn ziel ligt neergedrukt in het stof'. Niet echt de meest opbeurende woorden. En als ik mijn kamer zo eens rondkijk, snap ik waarom dat niet de meest wenselijke positie is, neergedrukt zijn in het stof. Het resultaat daarvan is op z'n minst een flinke hoest en niesbui (...misschien word het tijd dat ik de stofzuiger er weer eens bij pak...).

Toch vind ik troost in het woord stof. De mens werd uit stof gevormd, staat er in Genesis. Wat voor waarde hechten wij nu aan stof? Wat is daar nu bijzonder aan? Maar God vormt juist uit deze minderwaardige substantie de mens. Dat zie ik als creativiteit in z'n meest pure vorm - de verbeelding gebruiken om uit nietige dingen iets ingenieus te creëren.

En psalm 103 verandert mijn eerdere associatie bij stof helemaal:  'Zo liefdevol als een vaders is voor zijn kinderen, zo liefdevol is de Heer voor wie Hem vrezen. Want Hij weet waarvan wij gemaakt zijn, Hij vergeet niet dat wij uit stof zijn gevormd.' 

Dit vers draait voor mij mijn hele wereldbeeld om. Het is niet; 'je bent van stof, dus slechts nietig en waardeloos', maar; 'ik weet dat je uit stof voortkomt, dus daarom ben ik er voor je, geef ik je leven'.

Deze teksten maken me klein, maar dat is geen enkel probleem! Want hoe meer ik besef wat mijn oorsprong is, hoe groter God vanuit dat perspectief wordt, omdat Hij mij niet benaderd als waardeloze substantie, maar voor me zorgt als een vader voor zijn kind. Hoe geweldig is dat! Geen 'voor wat hoort wat', en 'als ik maar genoeg presteer, dan kom ik er wel', maar pure, onbaatzuchtige liefde.

Met de wetenschap dat God een creatieve, onbaatzuchtige, liefhebbende God is, kan ik onwijs rustig worden. Stoppen met me zorgen te maken over alles wat er gebeurt in mijn leven. Kan ik stoppen met me druk maken over of ik wel leuk genoeg ben, slim genoeg, en of ik wel het meeste uit het leven haal... Híj is Degene die mijn leven betekenis geeft, die mijn leven léven geeft, vormt en onderhoudt. Als Hij me kan vormen uit stof, en als Hij aangeeft voor mij te zorgen zoals een vader zorgt voor een hulpeloos kind, dan  kan ik me rustig overgeven aan Zijn knedende, vormende handen. 'Zoals klei in de hand van de pottenbakker...'

En vanuit die wetenschap, dat wij mensen allemaal dezelfde oorsprong hebben en dezelfde creatieve God, mag ik anderen liefhebben, zoals ik weet dat ik word liefgehad. Dan is mijn hoogopgeleide strak-in-pak buurman van dezelfde oorsprong en even geliefd door de Vader als de drinkende dakloze die in de winter met teenslippers rondloopt bij gebrek aan dichte schoenen. Dan is er niemand beter of slechter dan ik, scoort niemand hoger of lager op de 'maatschappelijke ladder' van God. En dan mag ik hen allemaal bekijken met dezelfde Ogen die mij liefdevol aankijken en mag ik de stem spreken van Degene die mij toespreekt met: 'Jij bent zo kostbaar in Mijn ogen, zo waardevol'.

Genieten, toch?!

maandag 20 juni 2011

Beste meneer angst

Alleen al over de aanhef heb ik moeten nadenken, want ben jij wel een ‘beste’? ‘lieve’ leek me te lief, zeker naar je eigenschap gekeken. ‘Hoi’ of ‘hallo’ vond ik te afstandelijk, aangezien je zo’n tijd dicht bij me bent geweest. Dus kwam ik op ‘beste’ uit. Want dat ben je een hele poos voor me geweest- het beste alternatief.

Ik ken je al lang. Al zo lang dat ik niet meer weet waar ik je heb leren kennen. Was het die dag dat ik als peuter alleen thuis was en wakker werd, bang dat iedereen mij had verlaten? Of in de dagen dat ik alleen in het ziekenhuis was als baby’tje? En wat ben je lang met me mee gegaan! Steeds vaker was je er, of ik was me er steeds vaker van bewust dat je er was. Op school greep je elke nare ervaring met anderen aan om jezelf steeds vaker te profileren. In die tijd zijn we maatjes geworden, luisterde ik naar wat jij me te vertellen had en volgde je adviezen op.

Eigenlijk was jij mijn loverboy – wilde je me wegkapen bij m’n vrienden en familie, om me uiteindelijk te gaan beheersen en me te weerhouden echt te leven. Je wilde mijn leven stelen, m’n vrijheid om keuzes te maken – bang als ik was om de verkeerde te maken. Je was erg dominant-  het was nooit goed genoeg, volgens jou lag straf altijd op de loer. Zelfs het zicht op mijn God wist je te vertroebelen! Waarom heb ik toch zoveel en zo lang van je gehouden? Als jij wantrouwen bent, hoe heb ik jou dan kunnen vertrouwen? Hoe durfde je me zo te verblinden!? En al die tijd heb ik mijzelf de schuld gegeven dat ik nog afhankelijk was van jou. Maar hoe had ik kunnen kiezen voor leven als jij al zo jong het leven in mij hebt proberen te doden?

Ik weet nu – uiteindelijk is het leven sterker. Komt het toch wel tevoorschijn. Dat zal naar voor je zijn om te horen! En het maakt niet uit hoe hard je probeert je aan mij vast te klampen, uiteindelijk moet jij het ontgelden. Ja, ook nu probeer je me nog te verleiden. Misleiden is het. Jouw smaak is bitter geworden. Je stalkt me in alles wat ik denk of doe. Nu probeer je mij te vertellen dat het niet mogelijk is door een briefje afscheid van je te nemen, dat ik toch te zwak ben om vol te houden, dat ik uiteindelijk met hangende pootjes weer naar je toekruip om van je verdovende vergif te drinken.

Maar je hebt de verkeerde voor je, angst. Ík ga de strijd namelijk niet met je aan (want ja, daarin heb je gelijk, die zou ik verliezen, hoe hard ik ook zou proberen van je los te komen).  Ik heb ontdekt dat Iemand anders mijn strijd met liefde op Zich wil nemen. En ik kan die strijd gerust aan Hem overlaten, want Hij heeft die strijd al een hele tijd geleden gewonnen. Dit restje, angst, jij dus, is voor Hem een peulenschil. En mocht je ooit denken dat je toch weer wint: het is valse hoop. Je bent een aflopende zaak. En waarom zou ik daarin willen investeren, als het rendement ergens anders te halen valt? Ik heb namelijk anderen leren kennen: liefde, vrijheid, trouw en vreugde. Zij zijn groeiende in mij, omdat hun Maker dezelfde is die de strijd met jou is aangegaan.

Het wordt dus tijd om het veld te ruimen, angst. Het wordt tijd om afscheid te nemen. Tijd dat jij een ander lastig gaat vallen, zou ik bijna zeggen, maar dat wens ik niemand toe. Tot ziens zal ik ook niet schrijven, en ‘yours truly’ al helemaal niet meer. Dat laat ik hierbij achter me, om eerlijk te zijn met wat mijn in m’n hart.  Want zoals eerder gezegd, loslaten doet pijn. Je leek namelijk ooit zo veelbelovend. En nu lijk je soms nog zo veilig, leugenaar. Ik ben klaar met je. Jouw vijand, maar mijn Vriend is ook mijn Koning. En Hij heeft een mooie toekomst voor mij in petto – het leven!

O ja, nog één ding, voordat je me daarop gaat proberen te pakken: leven zal niet betekenen dat ik geen pijn meer zal kennen, of verdriet. Maar dat is niet een reden om jou op te zoeken, want jij geeft uiteindelijk niets dan pijn en ellende. Die pijn zal reden zijn om des te harder met m’n nieuwe vrienden op te trekken – hoop, verlangen, troost en vertrouwen, door m’n beste vriend Jezus Christus.


Dág.


Ps.
Romeinen 8:15
U hebt de Geest niet ontvangen om opnieuw als slaven in angst te leven, u hebt de Geest ontvangen om Gods kinderen te zijn, en om hem te kunnen aanroepen met ‘Abba, Vader’.

Fillipenzen 1:28
Laat u op geen enkele manier door uw tegenstanders angst aanjagen, want dat is een teken van God: voor hen dat ze ten onder gaan, voor u dat u wordt gered.





Hebreeën 2:14-16
Omdat die kinderen mensen zijn van vlees en bloed, is de Zoon een mens geworden als zij om door zijn dood definitief af te rekenen met de heerser over de dood, de duivel, en zo allen te bevrijden die slaaf waren van hun levenslange angst voor de dood. Het moge duidelijk zijn: hij is niet begaan met het lot van engelen, hij is begaan met het lot van de nakomelingen van Abraham.

maandag 6 juni 2011

Op weg naar...

Met een fakkel in de ene hand, een speer in de andere, ging ik voort. De vlammen likten aan de muren van de grot. De onverwachte hitte deed hun kale wanden zweten. Het geluid van de vallende druppels werd gedempt door de rotsen, bang om op te vallen.
Voor mij zag ik vele schimmen, weerkaatst in het licht van de fakkels van mijn voorgangers. De muren maakte van hen vreemde, ondefinieerbare wezens. Een onbestemd, akelig gevoel bekroop me. Ik keek naar achter en zag daar hetzelfde tafereel, soms opgelicht door flarden van bekende gezichten. Hierdoor voelde ik me ietwat getroost. Dit was mijn volk, mijn familie. Dit was mijn bestemming. Hier moest ik zijn, deze weg moest ik gaan. Samen met hen liep ik door de grotten van dit gebergte. Op weg naar... Ja, waarnaar? De andere zijde. De bergen moesten gepasseerd worden, er was geen andere weg.
We waren al lang op weg. Koud, klam, in stilte voorttrekkend. Zelfs de kinderen hadden het angstig jammeren opgegeven en zich stevig aan de rokken van hun moeder vastgegrepen. Gestommel van gestage voetstappen was het enige geluid dat op deze onherbergzame plaats te horen was.

Vlak voordat we de grotten in waren gestapt, waren ons de gevaren verteld. Van de instortingen, zuurstoftekorten, tekorten aan voedsel. Maar dit alles was niets vergeleken bij de angst die de hele reis door onze botten sidderde. Angst voor de koning der dieren. Ieder geluid kon hen uit hun slaap halen. Iedere geur kon hun immense honger doen aanwakkeren en hun woede op doen laaien. Mijn ogen waren gericht op de gaten in de wand. Bang voor oplichtende ogen, geritsel, een onverwachtse beweging. Ik wilde het mezelf niet permitteren onoplettend te zijn. Heel soms waren er geluiden te horen, diep in de buik van de berg. Gegrom of gebrul. Dat schoten mijn ogen heen en weer en klopte mijn hart in mijn keel. Als het weer stil werd vestigde ik ze weer op de muren van de grot, zoekend naar spelonken en gaten, hopend en biddend dat ik daar niet oog in oog zou komen te staan met een leeuw. Gelukkig zouden we al snel bij de eerste bergpas komen. De grotten verlaten om de sneeuw in te stappen en de moed te vervatten voor het tweede deel van de tunnel.  Dat gaf me hoop, iets om naar uit te zien.

Plotseling gegil, schaduwen op de wand. Ik keek achter me. De vrouwen en kinderen vlak achter mij snelden naar voren en mede-fakkeldragers sloten zich om hen heen. Daarachter snelle bewegingen en heen en weer zwaaiende fakkels. Ik hoorde grommen. De bewegingen op de muur verdwenen toen er fakkels op de grond vielen. Diepe duisternis was het enige wat restte. Het was alsof ik droomde. Ik stond als versteend. Mijn voeten weigerden dienst en ik kon niet naar hen toe rennen, hen geen hulp bieden. Het geschreeuw stak als een mes door me heen. Een onzichtbare hand greep mijn luchtpijp en begon hem dicht te knijpen. Zonder licht waren ze hulpeloos! Na korte tijd zwakten ook de geluiden af.

Badend in het zweet word ik wakker. De beelden van de grotten verdwijnen en er komt een slaapkamer voor in de plaats. De hand om mijn luchtpijp blijft. Als ik naar beneden loop om naar de wc te gaan, betrap ik mezelf er op dat ik schichtig om me heen kijk, bang voor onverwachte bewegingen.
Wanneer ik een paar minuten later weer in mijn bed lig, voel ik de angst nog in m'n hele lichaam. Ik prevel een gebed en sluit ik mijn ogen.

Daar loop ik. Met een fakkel in de ene hand, een speer in de andere. Samen lopen we door de bergen.
Oplichtende ogen staren vanuit zwarte spelonken en vanuit de buik van de berg komen onmenselijke geluiden. Het lijkt gehuil. Voor mij zie ik de schimmen van mijn volk op de wanden. Ze geven me troost. Geborgenheid. Dit is mijn volk, mijn familie. Dit is mijn bestemming.
Wanneer ik de schaduwen van mijn volk bekijk op de wand, wordt mijn blik getrokken naar de voorste schaduw. De schaduw van een leeuw. Ik knijp met mijn ogen en kijk langs de mensenmassa, op zoek naar het gevaar. Daar, ver voor mij uit, loopt een dier. Het is een wit lam. De Koning der dieren, de Koning der mensen.

Vol vertrouwen loopt het volk achter hem aan. Op weg naar... het beloofde land.

woensdag 11 mei 2011

Toch jammer...

Uiteindelijk zitten alle prinsessen er op te wachten; die ene prins op zijn paard.

Hoe hij eruit ziet, daar verschillen de meningen nog wel eens over.
Is het die prins met donkere krullen en diepblauwe ogen, waaruit zoveel mysterie spreekt? Of die blonde surfdude met een wasbord waar je u tegen zegt? Of is het die simpele boerenzoon, die zelf nog niet eens weet dat hij afstamt van de koning.

Feit is dat hij op een paard rijdt. En niet zomaar een paard, een edel ros. Want uiteindelijk is die prins al jaren onderweg om jóu te zoeken en te vinden. En dan kan hij maar beter op een dier zitten dat zijn minstens zo edele achterwerk uren kan dragen.

Hoe zijn reis naar jou verloopt.... vele verhalen hebben zich al afgespeeld in je bovenkamer, zittend op je zijden beddengoed in het torenkamertje. Wachtend en smachtend.

Komt hij op zijn edel ros de poorten van het kasteel binnenrijden, omringd door soldaten en lakeien, met wagens vol goud en zilver achter zich? Of trekt hij in zijn eentje over berg en land, door woestijn en woud met enkel zijn innerlijke kompas dat hem de weg wijst naar het kasteel waar jij wordt vastgehouden door een draak met drie tanden?

Door de jaren heen zijn vele jongemannen en ridders je torenkamertje al voorbijgegaan. En soms wordt er aan de deur geklopt en geroepen ‘Ik ben de nobele ridder die je zoekt. De draak is zijn tanden verloren en ik kom je bevrijden!’ Maar jij kruipt weg van het kijkgaatje en kijkt zwijgend uit het raam, langs de horizon, zoekend naar die ene prins die jou met heldhaftige daden zal bevrijden.
Vertwijfeld vraag je je af of hij nog wel naar je op zoek is. Of dat hij misschien onderweg is omgekomen. Of …
Geïrriteerd kijk je om naar de deur, die nadreunt van de kloppen van die één of andere nobele ridder die denkt dat hij dáarmee je hart kan veroveren.

Wanneer na veel te lange tijd de rust weer is gekeerd en die één of andere nobele ridder met hangende pootjes afdruipt, kijk je nogmaals uit het raam. Dan neem je een besluit. Je gaat niet langer wachten tot de prins naar jou toekomt! Je gaat gewoon naar hém toe! Hem verrassen, in de armen vliegen en bedanken dat hij al zo’n eind z’n best heeft gedaan om jouw richting op te komen!
Je knoopt alle lakens aan elkaar die je maar kan vinden en bindt het uiteinde vast aan de poten van je hemelbed, Je gooit de rest uit het raam, schort je rokken op en begint aan de gevaarlijke klim naar beneden.

Vanaf een afstandje kijkt er iemand de hoogte in en slaat met open mond gade wat zich daar, zes hoog, afspeelt. Het is een jonge man, zittend op een edel ros.
De prins die jaren gereisd heeft en bijna op bestemming is. De prins die tientallen strategische plannen heeft uitgedacht waarmee hij draken zonder tanden zou kunnen verslaan. De prins die wil vechten, al kost het hem zijn armen en benen, zelfs zijn hart, om jou te bevrijden.

Deze prins ziet jou, met opgeschorte rokken, een knapzak met overlevingspakket tussen je tanden, bungelend aan een paar lakens. Zijn vechtlust, zijn doelbewustheid en zijn trots lijken van hem weg te sijpelen als ijs dat smelt in de zon. Deze vrouw heeft geen drakenbestrijder nodig. Deze vrouw is onafhankelijk en sterk.

Hij keert beschaamt zijn edel ros en begint gekrenkt zijn weg terug. Nog eenmaal kijkt hij om, ziet de welgevormde billen onder de opgeschorte rokken uitkomen en schudt meewarig zijn hoofd. Toch jammer, denkt hij.

woensdag 20 april 2011

De diepten van haar hart

Volgens mij was Maria een wijze vrouw. Of eigenlijk al een wijs meisje, toen ze op jonge leeftijd van een engel te horen kreeg dat ze zwanger zou worden van de Heilige Geest en dat geloofde. Als er in de bijbel over haar wordt geschreven, gaat het veelal over wat ze ziet, hoort en ervaart. Ze is niet vaak het voorbeeld in spreekvaardigheid, maar voornamelijk in overdenking. Meerdere malen wordt genoemd dat Maria luistert, hoort en dan de woorden in zich opneemt. De woorden die ze hoort landen in haar ziel. Daar worden ze veilig opgeslagen tot ze in realiteit te zien zijn.

Waarschijnlijk was Maria geen flapuit. Dacht ze eerst wat na voordat ze iets zei. Vast niet altijd, maar veel van haar woorden die in de bijbel zijn opgenomen zijn doorspekt met levenswijsheid, ontzag voor God. Haar langste tekst spreekt ze als ze op bezoek is bij Elizabeth. Ze looft God voor Zijn goedheid. Ze ziet haar eigen gebrekkigheid (noemt zichzelf Zijn minste dienares) en bedankt God dat Hij naar haar omziet.

Het is wat giswerk dat ik hier doe. Ik weet niet of Maria echt geen flapuit was. En zelfs al was ze dat, dan was het nog prima :) Maar ik word er stil van als ik lees hoe zij bewust is van de woorden die tot haar komen en de dingen die ze meemaakt. Zo hoop ik ook aankomend pasen te beleven. In stille verwondering over wie Jezus is - Dat Hij naar mij omziet. In luide verwondering over wat Hij heeft gedaan - Dat Hij naar de wereld omziet. 

Komend stukje tekst heb ik een poosje geleden geschreven. Weer wat giswerk, een sfeerimpressie, maar ik hoop dat Maria me blijft inspireren om Jezus te leren zien, horen, ervaren. En zo hoop ik ook weer een inspiratie te worden voor anderen, dat ook zijn gaan zien, horen en ervaren.

'Wie kon haar verhaal vertellen, anders dan zijzelf?
De woorden die zij omsloot in de diepten van haar hart. Ze overdacht alles wat ze zag en hoorde. De geschiedenis stond in haar ogen te lezen, net als het heden dat daaruit voortvloeide.
Ze begreep het nog niet, maar wist dat het van grote waarde was voor het heden, voor de toekomst. Haar kleine timmermannetje, haar trots, haar gegeven Zoon.

Hoe zag haar hart eruit toen zij het blijde nieuws ontving? Was ze verwonderd, verbijsterd, verbaasd? Was ze angstig voor wat zou komen, slechts vermoedend wat deze realiteit zou gaan betekenen?
Welke vragen nestelden zich in haar ziel, toen ze hem na urenlang zoeken vond te midden van de wijzen van de stad? Was het angst dat haar kwelde? Woede? Of teleurstelling in die kleine Jongen en haar God? Sluimerde er op dat moment twijfel in haar hart over de haar voorspelde vrede?

Nu stond het te lezen in haar hart. Vrees, geen angst meer. Die was al lang geleden uitgedoofd. Hoop, het enige wat haar op de been hield. Ze dacht terug aan de woorden, haar in haar eenzaamheid toevertrouwd. De vloek van het zwaard dat haar hart doorsteken zou, daalde op haar neer. De nachtmerrie die haar haar leven lang had achtervolgd, voltrok zich voor haar ogen. 

Ze stond op een afstand van de schedelplaats en zag. Ze bewaarde Zijn laatste woorden in de diepten van haar hart.'